De honingbij leeft in een goed georganiseerde kolonie. Oorspronkelijk vestigden bijenvolken zich in boomholtes. Al in de oudheid, bijvoorbeeld bij de Egyptenaren, bouwden mensen kunstmatige woningen voor de bijen. Eeuwenlang werden hiervoor bijenkorven gebruikt. Tegenwoordig maken imkers meestal gebruik van bijenkasten, omdat deze het verzorgen en inspecteren van het volk, evenals het oogsten van honing, veel gemakkelijker maken.
Bij honingbijen draait het niet om de levenscyclus van één enkele bij, maar om die van het hele volk. Het bijenvolk kan worden gezien als een soort ‘superorganisme’: het groeit, voedt zich en vermenigvuldigt zich als één geheel, en zelfs de ademhaling doet denken aan die van één enkel dier.
Dit organisme bestaat uit tienduizenden werksters en één koningin. De werksters zijn vrouwelijke bijen die niet kunnen paren, maar zij vervullen alle essentiële taken binnen de kolonie: ze bouwen de raten, verzorgen het broed, houden de kast schoon, bewaken de ingang en verzamelen voedsel. De koningin – ook wel moer genoemd – is de enige vruchtbare bij. Zij kan in het hoogseizoen tot wel 2000 eieren per dag leggen. Daarnaast zijn er van het voorjaar tot september enkele honderden mannelijke bijen aanwezig: de darren. Zij hebben geen angel en hun enige taak is het bevruchten van de koningin.
Elke diersoort heeft zijn eigen plek in de natuur. Dat voorkomt dat soorten elkaar direct beconcurreren en verdringen. De honingbij onderscheidt zich van andere insecten door haar specifieke levenswijze en kan daardoor naast andere bijensoorten en insecten bestaan. Zo draagt de honingbij op een unieke manier bij aan het evenwicht en de biodiversiteit in de natuur.
De honingbij leeft in een goed georganiseerde kolonie. Oorspronkelijk leefden de bijenvolken in boomholtes, maar de oude cultuurvolken zoals bijvoorbeeld de Egyptenaren, bouwden zelf woningen voor de bijen. Vroeger werden de bijen gehuisvest in korven, maar tegenwoordig worden bijna altijd kasten gebruikt omdat het houden van bijen hierin gemakkelijker is voor inspectie van het volk en het oogsten van de honing.